Overview
Deze les bevat kernwoordenschat uit Frans unit 4 met Nederlandse vertalingen, gericht op bijvoeglijke naamwoorden, zelfstandige naamwoorden en werkwoorden.
Belangrijkste Bijvoeglijke Naamwoorden
- abominale betekent afschuwelijk.
- approximatif betekent bij benadering.
- artisanal betekent ambachtelijk.
- astronomique betekent astronomisch.
- avoisinant betekent aangrenzend.
- bilingue betekent tweetalig.
- bordelais betekent uit Bordeaux.
- bourguignon betekent uit Bourgondië.
- brut betekent rauw of ruw.
- concordant betekent overeenstemmend.
- culminant betekent met als hoogste punt.
- diabolique betekent duivels.
- flamand betekent Vlaams.
- gai betekent vrolijk.
- occidental betekent westelijk.
- passionné betekent gepassioneerd.
- primordial betekent heel belangrijk.
- progressif betekent geleidelijk.
- raciste betekent racistisch.
- sculaire betekent eeuwenoud.
- unilingue betekent eentalig.
- vague betekent vaag.
- vallonné betekent heuvelachtig.
- étonnant betekent verbazingwekkend.
Belangrijke Bijwoorden en Voegwoorden
- effectivement betekent inderdaad.
- évidemment betekent uiteraard.
- infiniment betekent oneindig.
- mondialement betekent wereldwijd.
- nettement betekent duidelijk.
- particulièrement betekent bijzonder.
- pourtant betekent nochtans/toch.
- d'ailleurs betekent trouwens.
- désormais betekent voortaan.
Zelfstandige Naamwoorden
- une abbaye = abdij.
- la appartenance = verbondenheid.
- une bande dessinée = stripverhaal.
- une boisson = drankje.
- une brume = nevel.
- une cabosse = cacaovrucht.
- une carbonade flamande = stoofvlees.
- une caricature = karikatuur.
- une certitude = overtuiging/zekerheid.
- une dégustation = proeverij.
- une église = kerk.
- une époque = tijdperk.
- une fève = boon.
- une frontière = grens.
- la humilité = bescheidenheid.
- une invention = uitvinding.
- une marée = getij (waterstand).
- une marée basse = laag tij (eb).
- une marée haute = hoog tij (vloed).
- la pluie = regen.
- une sculpture = standbeeld.
- une strophe = strofe.
- une tablette de chocolat = chocoladereep.
- trace culturelle = culturele sporen.
- une vague = golf.
- un blé = graan.
- un bonbon fourré au chocolat = gevulde pralines.
- un brasseur = brouwer.
- un breuvage = drank.
- un bruit = ophef.
- un cas = geval/toeval.
- un chemin = weg.
- chocolat au lait = melkchocolade.
- un clocher = klokkentoren.
- un consommateur = consument.
- un détour = omweg.
- diable = duivel.
- l'est = het oosten.
- un étranger = buitenland/ vreemdeling.
- un facteur = factor.
- un fil = draad.
- un fournisseur = leverancier.
- un imbécile = onnozelaar.
- un indice = aanwijzing.
- miel = honing.
- le nord = het noorden.
- un nuage = wolk.
- l'ouest = het westen.
- ouvrage = werk/arbeid.
- patrimoine = erfgoed.
- un péché mignon = kleine zonde/verleiding.
- un préjugé = vooroordeel.
- le sud = het zuiden.
- le superficie = de oppervlakte.
- un terrain vague = braakliggend terrein.
- un tribunal = rechtbank.
- vigneron = wijnbouwer.
Werkwoorden
- affirmer betekent bevestigen.
- ajouter betekent toevoegen.
Key Terms & Definitions
- bijvoeglijk naamwoord — woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
- zelfstandig naamwoord — woord voor een persoon, dier, ding of idee.
- werkwoord — woord dat een handeling of toestand uitdrukt.
- marée — getij, periode van eb of vloed.
- patrimoine — erfgoed, wat cultureel van betekenis is.
Action Items / Next Steps
- Oefen de woordenlijst van unit 4 via Quizlet.
- Herhaal de betekenissen tot je de Franse én Nederlandse termen vlot kent.