Overview
Deze les behandelt de omstandigheden van slavernij in Noord- en Zuid-Amerika, de rol van slavernij in de Nederlandse koloniën, en de situatie van slaven in Oost-Indië in de 19e eeuw.
Slavernij in Noord- en Zuid-Amerika
- Tot slaaf gemaakte Afrikanen werkten op plantages voor producten zoals suiker, koffie, cacao en katoen.
- Slaven leefden in slechte omstandigheden: kleine hutten, weinig eten, bijna geen vrije dagen.
- Gezinnen werden vaak uit elkaar gehaald; het sterftecijfer lag hoger dan het geboortecijfer.
- Slaven konden werken in de landbouw, mijnen, bouw of als huishoudpersoneel.
- Meeste slaven probeerden te overleven door gehoorzaam te zijn; sommigen kwamen in opstand of vluchtten.
- Door de Franse Revolutie ontstonden slavenopstanden, zoals de onafhankelijkheid van Haïti.
Slavernij in Nederlandse Koloniën (Amerika)
- In Suriname bestond in 1860 zo’n 70% van de bevolking uit slaven, meest werkzaam op plantages langs rivieren.
- Slaven in Suriname werden zwaar mishandeld; velen vluchtten het binnenland in en vormden de groep 'marrons'.
- Marrons stichtten eigen samenlevingen en vielen soms plantages aan.
- Later nam het geweld af door vredesafspraken, verbetering van slavensituatie en meer diversiteit in de stad Paramaribo.
- Op de Antillen was 35% van de bevolking slaaf; velen werkten in havens of zeezoutwinning.
- Door eilandligging konden slaven niet vluchten, dus kwam verzet vooral via opstanden (zoals onder leiding van Tula) voor.
Slavernij in Oost-Indië
- Ook in Oost-Indi ë was slavernij wijdverspreid, maar minder bekend dan in Amerika.
- Tussen 1600 en 1800 vervoerde de VOC naar schatting 500.000 mensen als slaaf.
- Slaven kwamen uit Afrika, India, China en Indonesische eilanden.
- Slavernij ontstond door verkoop op slavenmarkten, misdaad of schulden.
- Slaven werkten zwaar in landbouw, mijnbouw, bouw, huishouden en soms in het leger.
- De positie van slaven in Oost-Indië was divers, maar zij bleven eigen van anderen ('liveigenen').
Key Terms & Definitions
- Tot slaaf gemaakten — Mensen, vaak uit Afrika, die onder dwang eigendom werden van anderen.
- Plantage — Grote landbouwonderneming waar slaven werkten aan exportproducten.
- Marrons — Gevluchte slaven in Suriname die eigen gemeenschappen vormden.
- VOC — Verenigde Oost-Indische Compagnie, Nederlandse handelsorganisatie actief in slavenhandel.
- Liveigenen — Personen zonder persoonlijke vrijheid; eigendom van een ander.
Action Items / Next Steps
- Bestudeer paragraaf 6.1 over slavernij en noteer verschillen tussen slavernij in Amerika en Oost-Indië.
- Bereid aantekeningen voor over de positie van slaven in de Nederlandse koloniën voor de volgende les.