in dit filmpje ga ik weer wat meer uitleg geven over grammatica als de overige maten helpen heb het heel vaak over zinsontleding waarbij we zin in stukken hakken aan iedere deel van die zin een aparte naam geven maar ook een onderdeel van gemaakt kas woord soort benoeming hierbij kijken we niet naar een zinsdeel we gaan we echt proberen om ieder woord een eigen naam te geven en dit filmpje zal ik het gaan hebben over woordsoorten dat de eerste stap bij woord zo benoeming of de eerste drie woordsoorten de iedereen leert dat is om te beginnen het lidwoord dat zijn er maar drie dat zijn de het en en die kun je dus heel makkelijk uit je hoofd leren het tweede woord soort in het rijtje is het zelfstandig naamwoord afgekorte zat aan een zelfstandige naamwoorden dat zijn alle namen die wij ooit bedacht hebben voor mensen dieren planten dingen aan begrippen je kunt er heel vaak en lid wordt veroorzaakt om te controleren of je te maken hebben een zelfstandig naamwoord bijvoorbeeld woordje het tafel je kunt zeggen de tafel en daar kun je zien dat tafel aan het is ook een dingen dat dat een zelfstandig naamwoord is dan vergeet niet dat ook namen van personen als bijvoorbeeld john of truth dat dat zelfstandige naamwoorden zijn en ook aardrijkskundige namen als bijvoorbeeld nederland roermond maas europa dat zijn ook een zelfstandige naamwoorden en derde wordt zodat de meeste mensen leren dat zijn de werkwoorden werkwoorden zijn doel woorden aan die woorden heb je nodig om aan te geven wat er gebeurt in zijn en werkwoorden kun je herkennen doordat je aan een rijtje van kunt maken je kunt bijvoorbeeld zagen eeklo hij loopt wij lopen of ik heb hij heeft wij hebben ik ben hij is wij zijn er aan dit soort rijtjes kun je zien dat je te maken hebt met een werkwoord wanneer je deze drie woordsoorten beheerst dan is het vaak tijd om de volgende stap te nemen en die gaat dan op zoek naar een aantal nieuwe woordsoorten als eerste wordt vaak behandeld bijvoeglijk naamwoord bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en ook het voorzetsel wordt daarna behandeld en dat ze de boortjes die je voor de kooi of het schoolfeest kunt zetten en over deze twee woordjes wat ik iets meer uitleg geven en de komende diaz als eerste wil ik het met jullie hebben over een aantal voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden ik kan bijvoorbeeld zagen het kleine kind aan de kleine zacht hier iets over het zelfstandig naamwoord kent ik kan ook zeggen de witte muur en hier zegt witte iets over muur of de bewolkte lucht en in deze zin zacht bewolkte iets over lucht de goede woordjes hier zijn dus bijvoeglijke naamwoorden zijn voegen dus nieuwe informatie toe aan het zelfstandig naamwoord waar je goed op moet letten is dat de bijvoeglijke naamwoorden meestal voor een zelfstandig naamwoord staan maar ge ze kunnen er ook achter staan en dan heb je een werkwoord nodig om die twee aan elkaar te koppelen dan komen we u een aantal voorbeelden van voorzetsels voor zaten zijn hele korte woordjes aan die kun je vaak in gedachten voor bijvoorbeeld de kooi zagen ik kan voor het zuigen op de kooi in de kooi uit de korey en voor de kooi dit zijn een paar voorbeelden van voorzetsels maar ook kan ik voorzetsels en vaak zetten voor een woord dat met het bepaalde tijd ofzo te maken heeft ik kan moet zeggen voor de vakantie moet ik mijn spullen gaan pakken na de vakantie moet bij moeder had wasmachine weer aanzetten of tijdens de vakantie hebben wij veelal gemaakt dus ook dit zijn voorzetsels tot slot zijn er ook nog voorzetsels die je vaak voor een naam kunt zetten bijvoorbeeld ik ben onderweg naar peter of ik ben bij peter op bezoek of ik ga met peter voetballen vandaag om dat je woordsoorten moet gaan benoemen en zendt dan moet je dus goed vooruit kijken ik pak even het voorbeeld zijn dat je de sportieve leerling fiets na de nieuwe school eerste woordje is makkelijk want je gaat gewoon per woord je kijken de had een en dat zijn de 3 led worden dus de krijgt de naam l w led wordt het woordje sportieve daarbij niet moet je een beetje vooruit kijken want sportieve vertelt iets over leerling aan sportieve staat om een bijvoeglijk naamwoord van het geeft nieuwe informatie en leerling is de naam van een mens dus een zelfstandig naamwoord fiets te zijn doel wordt de kan zeggen ik fiets hij fietst bij fietsen dus een werkwoord en wordt je naar is een voorzetsel dan kom ik weer een bekende tegen de is een lidwoord dan bij het wordt je nieuwe moet ik weer vooruit kijken nieuwe zegt iets over school en daarom noemen dat een bijvoeglijk naamwoord en school is de naam voor een deel voor een gebouw dus dat noemen een zelfstandig naamwoord dus even kort samengevat de led worden dat zijn de woorden de had een zelfstandige naamwoorden zijn de woorden van of de woorden die we gebruiken om mensen dieren planten dingen aan begrip een naam te geven vandaar ook de naam zelfstandig naamwoord werkwoorden dat zijn de doe horen in een zin bijvoeglijke naamwoorden die vertalen in show van zelfstandig naamwoord en een voorzetsel dat kun je voor de kooi of de vakantie zetten nu heb je de eerste vijf woord soort op een rijtje staan dat zijn ook de belangrijkste woordsoorten bestudeer deze goed oefenen ze goed en heel veel succes met het toepassen van deze regels bij de lessen nederlands