Transcript for:
Middeleeuwen: Monniken, Ridders en Feodaliteit

Tijd van drie is de tijd van de monniken en ridders, zoals je ook ziet aan het icoontje rechtsbovenin. En dat is eigenlijk het begin van de middeleeuwen. En die middeleeuwen die volgen op die val van het West-Romeinse Rijk. En daardoor verandert bijvoorbeeld het bestuur. Het bestuur dat ervoor in de plaats komt in de tijd van de monniken en ridders is het zogenaamde feodale stelsel, oftewel het feodalisme.

Het kenmerkende aspect dat erbij houdt, het ontstaan van feodale verhoudingen in bestuur. We gaan het dus over politiek hebben. Maar goed, wat gebeurt er dan met Europa na die val van het West-Romeinse Rijk?

En nogmaals, die val van het West-Romeinse Rijk komt vooral door die volksverhuizingen waar we het al eerder over gehad hebben in tijdvak 2. Die Germaanse stammen die dat rijk binnentrekken en daar vervolgens dus allerlei Germaanse koninkrijken vestigen. Zoals je hier ziet. Hier zie je Europa rond 500 op dat kaartje rechts.

En je ziet er onder andere het Oost-Romeinse Rijk, dat gele gebied, maar je ziet ook twee grote Germaanse rijken, dat roze en dat paarse gebied. En dat paarse gebied, dat is het Rijk van de Franken. En de macht kwam in West-Europa dan ook te liggen in de handen van de Germaanse koningen, zoals bijvoorbeeld de Frankische koning Clovis. Maar zo'n Germaanse koning werd wel voor een aantal problemen gesteld die de Romeinen niet hadden gehad.

Zo was er bijvoorbeeld het probleem van de geletterdheid. Alleen geestelijke konden nog lezen en schrijven, mensen die tot de christelijke kerk behoorden. Zij kreeg volkten nog een opleiding om te lezen en schrijven, want zij moesten de Bijbel en andere christelijke geschriften kunnen lezen.

Een ander probleem voor de Frankische koningen was dat die wegen slecht werden onderhouden. In dat Romeinse Rijk was dat goed gebeurd, maar nu was er eigenlijk niemand meer die daar echt op toe zag. En bovendien kon je die wegen wel onderhouden binnen je eigen koninkrijk, maar als je dan in een nieuw koninkrijk kwam, ja dan werd het niet gegarandeerd dat daar de wegen ook goed onderhouden werden.

En als laatste probleem, dat volgt er ook een beetje uit, de handel die verdween. En dat zorgde er ook voor dat er steeds minder gebruik werd gemaakt van geld. Nou ja, welke problemen heeft een koning daar dan mee?

Nou ja, heeft het dan nog zin om geschreven wetten uit te vaardigen, als niemand ze toch kan lezen? Dat werkte dus niet echt goed. Maar die koning kon ook niet zijn hele rijk rond gaan trekken, om iedereen maar te vertellen hoe het zat en wat de regels en de wetten waren.

Hij kon dus lastig reizen. En hij kon ook geen belastingen meer heffen om bijvoorbeeld ambtenaren of iets aan te stellen, die namens hem rond zouden reizen of in een bepaald gebied zouden zitten. Dus die koning die zat met een groot probleem. Hoe moest hij zijn rijk besturen?

Nou die Frankische koning Clovis, die deed dat door vazallen aan te stellen. En hier heb je twee van die vazallen. Die vazallen, die zwoeren Clovis trouw. Koning, wij zullen alles voor jou doen. In ruil daarvoor gaf Clovis ze hun inkomen.

Hij voorzag ze in hun levensonderhoud. De meeste van die vazallen, die leefden ook op het hof van die koning. Nou wat moesten die vazallen daarvoor doen?

Die vazallen, die moesten samen met de koning strijden, oorlog voeren, het rijk verdedigen. Zij moesten manschappen op de been brengen. Of zij moesten de koning adviseren als het ging om de wetten en om de rechtspraak.

En op deze manier probeerde Clovis dus de zaken onder controle te houden. Maar dat was lastig, want nadat hij stierf werd zijn rijk bijvoorbeeld verdeeld onder zijn zoon en daardoor viel het alweer uit elkaar. Maar uiteindelijk zou er bij dat Frankische Rijk zoiets als het feodalisme gaan ontstaan.

Dan zijn we alweer een paar eeuwen verder. Het feodale bestuur ook wel. Oftewel het leenstelsel.

En feodum is een ander woord voor een leen. Nou, hoe werkt dat precies? Dat begint weer bij die koning, die vorst. En die heeft een land, zoals je hieronder ziet. Dat roze gebied, dat is even gewoon het grondgebied van de koning.

Nou, maar die vorst heeft dus het probleem dat dat rijk, zijn land, te groot is om in zijn eentje te besturen. Hij kan niet overal komen vanwege de problemen die we net zagen. Nou, wat gaat hij dan doen? Hij gaat zijn grondgebied verdelen. Laten we in dit geval even zeggen, onder drie mensen.

Die drie mensen waren mensen van een hoge adel. Dat waren vaak graven. En hij ging die drie mensen, die drie hoge edellieden, ging hij allemaal een stuk van zijn gebied in leen geven. Hij gaf ze een stuk van hun macht. Leenman 1, die mocht dat stuk van het rijk besturen.

Leenman 2, die mocht dat stuk van het rijk besturen. En Leenman 3, die mocht dat stuk van het rijk besturen. Let erop, ik zeg de hele tijd leenman, het werd niet hun gebied, maar ze kregen het in leen van de koning. Moesten ze daar dan niet voor terug doen?

Ja, zij moesten net zoals bij de kloofjes bijvoorbeeld al gebeurde, de koning... Trouw zweren. Zij moesten hem bijstaan met raad en daad. Raad betekent advies geven als de koning erom vroeg en daad betekende meevechten en soldaten leveren als de koning erom vroeg.

En zo probeerde die Frankische koning die problemen die ze hadden bij het besturen op te lossen. Ze verdeelde hun gebied in kleinere gebieden die dan beter onder controle konden worden gehouden door die leenmannen. En het enige wat de koning moest doen was zorgen dat hij zijn leenmannen onder controle hield. Nou ja, wat gingen die leenmannen doen, die hoge edellieden?

Die vonden hun gebieden vaak ook nog te groot om te besturen hun lenen en daarom ging zij het verder verdelen onder lage edellieden. En die zie je hier nu verschijnen. En ook die lage edellieden, die kregen dan allemaal weer een stukje van die leen in leen.

En ook zij moesten in ruil daarvoor weer trouwsweren aan die hoge edelman. En die lage edellieden, dat waren dus achterleenmannen van de koning geworden. Achterleenmannen van de leenheer. Maar tegelijkertijd, om het even lekker ingewikkeld te maken, was die leenman van de koning, die hoge adel, was nu dus ook de leenheer geworden van de lage adel, die achterleenmannen.

Oké, maar op deze manier dus probeert die koningen hun macht bij elkaar te houden. Ze konden hun rijk niet in een eentje besturen, dus daarom stelden zij mensen aan die ze konden vertrouwen die het namens hun zouden kunnen doen. Nou, één rijk waar dit perfect werkte, dat was het rijk dat je hier op het kaartje ziet, dat grote paarse Frankische rijk met koning Karel de Grote, later zelfs keizer Karel de Grote aan het hoofd.

Hij wist zijn leenmannen hartstikke goed onder controle te houden, hij verdeelde dit rijk. In 400 stukken waar overal een graaf werd aangesteld die namens hem als leenman moest fungeren. En door voortdurend rond te reizen en dus ook voortdurend eigenlijk zijn hoofdstad te verplaatsen, dan weer in Aken, dan weer in Nijmegen, probeerde hij zijn leenman ook onder controle te houden.

En dit lukte hem heel erg goed. Maar dit lukte lang niet iedere koning heel erg goed. Want ook na de dood van Karel de Grote viel zijn rijk toch vrij snel weer uit elkaar.

En het feodalisme kende dan ook een aantal zwakke punten. Die leenmannen bijvoorbeeld, ja die kregen een stuk macht in handen en die macht wilden ze graag binnen hun familie houden. Zij wilden graag hun macht doorgeven aan hun zoons als zij zouden sterven.

En dan zat de koning meteen met een probleem, want hij kon hier eigenlijk geen goede keuze in maken. Moest hij het toestaan, maar ja dan zou hij dus de controle over de leen verliezen. Of moest hij er juist tegen in gaan, maar dan zat hij ook met een probleem, want er kwam een conflict met de leenman en die had hij juist nodig om oorlog te voeren en dergelijke. Een koning zat dus voortdurend in een spagaat.

Hij moest die leenmannen tevreden houden, maar hij moest ze ook weer niet te veel macht geven. Maar ja, de verhoudingen tussen de leenheer en de leenmannen, oftewel de koning en de hoge adel, die werd steeds minder persoonlijk. En dat kwam vooral omdat die leenmannen, die hoge adel, eigenlijk vooral uit waren op macht.

En die wilden vooral hun gebied verder uitbreiden. Die hadden niet zoveel met die koning. Die waren vooral op hun eigen belang gericht. En dat zie je helemaal terugkomen als dus die leenmannen zelf ook weer leenmannen, die achterleenmannen gaan benoemen, want ja daar heeft de koning natuurlijk al helemaal weinig grip op. En alleen sterke koningen, zoals die Karel de Grote, die konden hun macht goed behouden in dat feodale stelsel.

Zwakke koningen hadden vaak een groot probleem en daardoor viel een rijk vaak uiteen in kleinere gebieden.