Transcript for:
groei en ontwikkeling

Anatomie van het hart (macroscopisch) - Hart is te vinden in thoracale holte in mediastinum (tussen de longen) - Links gedraaid van de midisternale lijn. De apex (punt van het hart) wijst dus naar de linker heup. De hartwand (van binnen naar buiten) • Endocardium lijnt de binnenste delen van het hart en het skelet van de kleppen • Myocardium cardiomyocyten (hartspiercellen) en collageenvezels, dikker aan linker kant omdat het meer pompkracht nodig heeft. • Epicardium bevat veel vet voor de bescherming en plekbehoud. Daarna krijg je de pericardiale ruimte  gevuld met vloeistof zodat de lagen makkelijk langs elkaar kunnen bewegen Het pericard ookwel het hartzakje (ligt hart in), drie delen (van binnen naar buiten): 1. Fibroserende Pericardium (of pariëtale pericard): • Dit is de stevige, buitenste laag die bestaat uit dicht, onregelmatig bindweefsel. • Het fibroserende pericard heeft een belangrijke beschermende functie en biedt een stevige buitenlaag die voorkomt dat het hart overmatig uitzet bij veranderingen in bloedvolume. • Het is bevestigd aan omliggende structuren, waaronder het diafragma aan de onderzijde, de pleurae van de longen aan weerszijden, en aan de grote bloedvaten aan de bovenkant, zoals de aorta en de longslagader. Deze verbindingen zorgen ervoor dat het hart stevig op zijn plaats blijft in de thoraxholte, zelfs tijdens intensieve lichamelijke inspanning. 2. Serieuze Pericardium: • Dit is de binnenste laag van het pericard en bestaat uit twee sublagen: o Viscerale laag (epicard): Deze binnenste laag ligt direct op het myocard (hartspier) en functioneert tevens als de buitenste laag van de hartwand. De viscerale laag volgt de contouren van het hart nauwkeurig en helpt het hart tegen wrijving te beschermen. o Pariëtale laag: Dit vormt het binnenste oppervlak van het fibroserende pericard en ligt tegen de viscerale laag aan zonder eraan vast te zitten. Aorta Aorta ascendens: • Eerste deel, voert bloed omhoog vanuit het hart. • Aftakkingen: Arteriae coronariae (kransslagaders) die het hart van bloed voorzien. Arcus aortae (aortaboog): • Draait naar achteren en geeft drie grote aftakkingen: o Truncus brachiocephalicus: voorziet rechterarm en rechterkant van het hoofd. o Arteria carotis communis sinistra: voorziet linkerzijde van hoofd en nek. o Arteria subclavia sinistra: voert bloed naar de linkerarm. Aorta descendens: • Gaat omlaag door de borst- en buikholte. • Aftakkingen: o Aorta thoracica (borstgebied): kleine takken voor borstwand en organen. o Aorta abdominalis (buikgebied): geeft bloed aan buikorganen en splitst in de arteriae iliacae communes voor bekken en benen. Atria Rechter atrium ontvangt zuurstofarm bloed van de superior en inferior vena cava en pompt dit via de tricuspidalisklep naar het rechter ventrikel - De pectine spieren ban het rechter atrium zijn groter dan die van het linker atriumdeze verhogen de contractiliteit van het hart - Drie aders die het rechter atrium instromen: de inferior en superior vena cava + de sinus coronarius - !Rechter atrium  Rechter ventrikel verbonden door tRicuspidalisklep Linkeratrium ontvangt zuurstofrijk bloed van de longen en pompt dit door de bicuspidalis klep - Deze ligt achter de slokdarm - Venen: 4 longaders Ventrikels - Verdeelt door het septum cordis - Hebben randen die ervoor zorgen dat de wanden niet vacuümzuigen bij samentrekking van de ventrikels trabeculae carneae (vlezige randen) de binnenkant van de ventrikels heeft dus GEEN glad oppervlak Rechter ventrikelpompt bloed via de pulmonaire klep naar de longen waar het bloed zuurstof rijk wordt - Pompt bloed in de pulmonary trunk (truncus pulmunaris (de longstam) Kleppen Atrioventriculaire kleppen/AV-kleppen voorkomen terugstroming van bloed naar de atria tijdens systole (contractie van de ventrikels). Tricuspidalisklepheeft drie klepbladen (TRI) - De rechter atrioventriculaire klep (dus tussen rechter ventrikel en atrium) Bicupidalisklep/mitralis heeft twee klepbladen (BI) - Heet ookwel de mitralisklep - De linker atrioventriculaire klep (dus tussen linker ventrikel en atrium) Deze kleppen zijn via cordae tendinae (collageen koorden) verbonden aan de musculi papillares (papilair spieren), die weer zijn verbonden aan de wand van de ventrikels. Ze voorkomen het uitklappen van de AV-kleppen. De musculi papilares zorgen ervoor dat de kleppen tijdens systole gesloten blijven. Semilunairkleppenvoorkomen terugstromen van bloed tijdens de diastole (contractie van de atria) Pulmonalisklep tussen de longslagader en de rechterkamer Aortaklep tussen de aorta en de linkerkamer Hebben in gezonde situatie beide 3 klepbladen Randen zijn steviger om dicht te zijn Topografie van de kransslagaders Kransslagaders conairarteriën Conairarteriën zijn de bloedvaten die rondom het hart lopen en zuurstofrijk bloed aan het hart leveren. Ze zijn cruciaal voor de doorbloeding van de hartspier. Blokkades leiden vaak tot zuurstoftekort in de hartspier, wat vaak leidt tot hartklachten. Ze ontspringen uit de aorta, net boven de aortaklep en splitsen dan op twee primairen. Arteria coronaria dextra (rechter kransslagader) • Loopt vanaf de aorta naar de rechterkant van het hart. • Ligt in de sulcus coronarius dexter (rechter kransgroeve), een groef die langs de scheidingslijn tussen de rechterboezem en rechterkamer loopt. • Zorgt voor de bloedtoevoer naar het rechteratrium, rechterventrikel, en een deel van de linker ventrikel. o Rechter marginale slagader bedient het myocardium vd laterale rechterzijde van het hart o Interventriculaire arteria posterior naar apex van het hart, bedient de ventriculaire ventrikels posterior en voedt de achterste ventriculaire wanden. Vlakbij de apex van het hart versmelt deze slagader (anastomose) met de voorste interventriculaire slagader. Arteria coronaria sinistra (linker kransslagader) • Verlaat de aorta en splitst zich snel in twee belangrijke takken: o Ramus interventricularis anterior (LAD): loopt naar beneden in de sulcus interventricularis anterior (voorste tussenkamergroef), tussen de linker- en rechterventrikels. Deze tak voorziet beide ventrikels van bloed. o Ramus circumflexus: draait linksom in de sulcus coronarius sinistra (linker kransgroeve), en voorziet het linkeratrium en deel van de linkerventrikel. o Ramus interventricularis posterior (achterste interventriculaire tak): voorziet het achterste deel van de rechter- en linkerhartkamers en het achterste deel van de septum interventriculare VOORSTE EN ACHTERSTE INTERVENTRICULAIRE ARTIERIE KOMEN SAMEN IN EEN PUNT Sinusknoop en AV-knoop elektrische geleiding van het hart De coronaire sulcus groef op oppervlak van het hart. Scheidt atria van ventrikels. Kransaders venae coronariae Aan de achterkant van het hart: Vena cordis magna (grote hartader) • Ligging: Loopt langs de voorzijde van het hart in de sulcus interventricularis anterior (voorste tussenkamergroef). • Functie: Voert bloed af van het voorste deel van de linker- en rechterventrikel. • Uitmonding: Mondt uit in de sinus coronarius aan de achterkant van het hart. Vena cordis media (middelste hartader) • Ligging: Bevindt zich aan de achterkant van het hart in de sulcus interventricularis posterior (achterste tussenkamergroef). • Functie: Voert bloed af van het achterste deel van de linker- en rechterventrikel. • Uitmonding: Komt ook uit in de sinus coronarius. Vena cordis parva (kleine hartader) • Ligging: Loopt aan de rechterkant van het hart in de sulcus coronarius dexter (rechter kransgroeve). • Functie: Voert bloed af van het rechteratrium en de rechterventrikel. • Uitmonding: Mondt uiteindelijk ook uit in de sinus coronarius. Sinus coronarius (kranssinus) • Ligging: Bevindt zich aan de achterkant van het hart in de sulcus coronarius (kransgroeve), die het atrium van de ventrikels scheidt. • Functie: Verzamelt bloed uit de vena cordis magna, media, en parva en voert dit naar het rechteratrium Hoe werkt het hart? (systole, diastole, kleppen, hartcyclus, diagram van Wiggers) Fasen van de hartcyclus 1. Ventriculaire vulling - Atria—bloed-->ventrikels (diastole) - 1st passieve vulling door lage druk stroomt het bloed de ventrikels in - 2nd samentrekken atria hierdoor zijn de ventrikels volledig gevuld. - Eind-diastolisch volume (EDV) maximale volume bloed in de ventrikels aan het einde van de diastole (vlak voor systole). Gemiddeld ligt dit rond de 120-130 ml per ventrikel en vormt de preload, oftewel de mate van uitrekking van de myocardiale spiervezels. 2. Isovolumetische contractie - Begin van de systole - Sluiting van AV-kleppen doordat de ventrikels samentrekken en de druk stijgt. Dit voorkomt terugstroming van bloed naar de atria. - Isovolumetrische contractie alle kleppen zijn gesloten. Druk in ventrikels bouwt dus snel op zonder volume verandering - Druk in ventrikels stijgt totdat deze hoger is dan de diastolische druk in de aorta en de pulmonare arterie. Als deze druk hoog genoeg is. Dan worden de semilunaire kleppen geopend. 3. Ventriculaire ejectie - Opening van de semilunaire kleppen: druk in ventrikels > druk in aorta en pulmonale arterie opent semilunaire kleppen en het bloed in de slagaders wordt geduwt. - Snelle ejectie fase: bloed stroomt snel uit de ventrikels omdat de druk in de kamers maximaal is. - Langzame ejectie fase: naarmate de contractie toeneemt, neemt de snelheid van de bloedstroom af. - ESV (eind-systolisch volume): de kleine hoeveelheid bloed dat achterblijft in de ventrikels. 50-60mL 4. Isovolumetrische relaxatie - Begin diastole - Sluiting semilunaire kleppen: Zodra de druk in de ventrikels lager wordt dan die in de aorta en de pulmonale arterie, sluiten de semilunaire kleppen. Dit voorkomt dat het bloed terugstroomt in de ventrikels. - Isometrische relaxatie: ventrikels ontspannen, maar V verandert niet omdat de kleppen gesloten zijn. De druk in de ventrikels blijft dalen - Drukdaling ventrikels: de druk in de ventrikels daalt snel totdat de druk lager is dan de druk in de atriaopent AV-kleppen en makeert begin van een nieuwe cyclus • Hartminuutvolume (Cardiac Output, CO): De hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt. Het wordt berekend als het slagvolume (SV) maal de hartslagfrequentie (HR). • Slagvolume (SV): Het volume bloed dat per hartslag uit de ventrikels wordt gepompt. Dit wordt berekend als EDV - ESV. • Preload: De eind-diastolische druk en vulling in de ventrikels vóór contractie. Bepaalt mede de kracht van de contractie door de Wet van Starling. • Afterload: De weerstand tegen de uitstroom van bloed vanuit de ventrikels, bepaald door de druk in de aorta en pulmonale arterie. DiastoleAV-kleppen (atrioventriculaire kleppen) zijn open, ventrikels vullen met bloed - Diastolische bloeddrukonderdruk, druk wanneer het hart zich ontspant Systole AV-kleppen (atrrioventriculaire kleppen) zijn dicht, de semilunaire kleppen gaan open en de ventrikels duwen bloed in de aorta en de longslagader. - Systolische bloeddrukbovendruk, druk wanneer het hart zich samenknijpt. Diagram van Wiggersgeeft de druk en het volume van de atria en ventrikels weer (gedurende de hartcyclus). Ventriculair volume curve - Start van systole ventrikels pompen nu bloed door het lichaam en worden dus leger. Het ventriculaire volumer is dus gedaald - Diastolevolume gaat langzaam weer omhoog omdat de ventrikel weer gevuld wordt met bloed uit het atrium. Ventriculaire druk curve 3 fasen systole 1. Isovolume contractie fase beide kleppen zijn dicht. Er is nog geen bloed uit dus druk in ventrikels wordt hoger. 2. Rapid ejection fase druk in ventrikels wordt groter dan in de aorta en aorta klep opent. Waardoo het bloed de aorta instroomt. 3. Reduced ejection fasedruk in ventrikels wordt lager dan aorta en aorta klep gaat dicht. 3 fasen diastole 1. Isovolume relax fase beide kleppen zijn dicht. Geen verandering in volume van de ventrikels. Druk wordt steeds lager, totdat de druk zo laag is dat de atrioventriculaire klep opengaat (doordat de druk in de ventrikel lager is dan de druk in het atrium). 2. Rapid inflow fase bloed gaat vanuit atrium naar ventrikel 3. Reduced filling fase ventrikel stroomt vol met bloed, maar minder snel omdat ze vol beginnen te raken. Atriale druk curve • A golf atriale systole, ong. 10 mL bloed gaat naar de ventrikels (die zijn in diastole). • C golf ventrikels pompen bloed in de aorta waardoor atria ook een beetje samendrukken. • V golfatrium wordt gevuld met bloed vanuit pulonaire venen (longader) Harttonen 1e en 2e altijd hoorbaar, 3e en 4e slechts soms • S11e harttoonvlak na elkaar dichtslaan van de atrioventriculaire kleppen aan het begin van de systole. (Eerst de mitraalklep, daarna de tricuspidaalklep). S1 (Sound 1) heeft twee componenten: M1 (mitraliscomponent van de 1e toon) en T1 (tricuspidaliscomponent van de 1e toon). • S22e harttoonvlak na elkaar dichtslaan van de semi-lunaire kleppen aan het begin van de diastole. (Eerst de aortaklep en daarna de pulmonalisklep). S2 heeft 2 componenten: A2 (aortacomponent van de 2e toon) en de P2 (pulmonale component van de 2e toon. • S33e harttoondoor trilling van de linker-/rechterventrikelwand. (Door toenemen rapid filling van één van de beide ventrikels of toenemen volume belasting of pathalogie van het hart.  bij hele jonge kinderen goed hoorbaar • S44e harttoontoegenomen intensiteit van de linker/rechter atriumcontractie aan het eind van de diastole. 4e toon wijst altijd op cardiale pathelogie. DRUK-VOLUME DIAGRAM: PV CURVE ab VOLUME ATRIA OMHOOG PRELOAD OMHOOG DIAGRAM BREDER B (EIND DIASTOLISCH VOLUME) NORMAAL IS DIT 120 BLIJFT 50 ACHTER CD SLAG VOLUME 70ML Preload krijgt hart aangeboden Afterload waar je tegenin pompt ^^ linker ventrikel Rechterventrikel druk omlaag maar volume blijt hetzelfde Druk volume diagram Anatomie en functie vasculair systeem (soorten vaten en hun lagen) Structuur van een bloedvat Arterie en venen dezelfde lagen, maar andere hoeveelheid. Tunica intima/interna: - Endothele laagbinnenste laag - Subendothele laag Interne elastische lamina collageen, proteïne Tunica media glad spierweefsel, sympatische zenuwweefsel/innervatie. - belangrijk voor vasodilatie en constrictie - buitenste laag wordt voorzien van bloed door de vasa vasorum (een bloedvat van het bloedvat) Externe elastische laminacollageen en proteïne - Zorgt vaar de elasticiteit van een vat. Hierdoor kan een vat uitrekken en weer terug in oorspronkelijke vorm komen. Tunica externa/adventitia gemaakt uit dense irregular connective tissue - Vasa vasorum (vat van vat) is een klein vaatje dat de tunica adventitia/externa (en buitenste laag van de tunica media) voorziet van bloed Verschil tussen arteriën en venen: Venen - Externe/interne elastische lamina minder tot geen, omdat de venen geen hoge druk moeten ervaren. - Tunica media dunner, omdat venen geen hoge druk hoeven te ervaren - Tunica externa veel dikker - Lumen van venen zijn ingevallen arteriën - Meer interne en externa lamina, omdat ze een hogere druk ervaren - Tunica media dikker, omdat ze een hogere druk moeten ervaren - Tunica externa veel dunner Arteriën ookwel slagaders, vervoeren bloed van het hart af. Drie typen: 1. Elastische arteriën (transport arteriën) vooral de grote arteriën (aorta en haar primaire vertakkingen) - Elastisch door vele lagen elastine, maakt ze veerkrachtig tegen hoge druk. 2. Musculeuze arteriën (distributie arteriën)transporteren bloed naar specifieke organen. Hebben ook hoge druk. 3. Artiolenreguleren hoeveelheid bloed dat door het capilaire netwerk (haarvaten) stroomt. - Erg kleine arteriën - Hebben pre capilaire sphingters (spiertjes) om hun heen 4. Venulen (kleine venen) voledige naam is postcapilaire venulen. - Piepkleine venen die (vanuit arteriën gezien) achter de capillairen aangesloten zijn. - Uitwisseling van gassen, afvalstoffen en vloeistof - bestaan uit endothelium - bevatten veel poriën (goed voor transport van vocht en witte bloedcellen) Hoog weerstand systeem Capilairen kleinste bloedvaten in het veneuze systeem, uitwisselings bloedvaten Bestaan uit enkele laag endotheelcellen, 3 typen: Contenu capilair/endotheel komt het meest voor, contenu lamina basalis en cellen verbonden door tight junctions 1. Kleinste intercellulaire kloven 2. Minst permeabel 3. Hebben pericyten, type cellen, (voor vasoconstrictie, endotheelcelgroei) 4. Te vinden in erg gecontroleerde omgevingen, zoals: spieren, huid, longen en blood brain barrier Gefenestreerd capilair/endotheel contenu lamina basalis en kleine poriën in het endotheel. 1. Hebben medium intercellulaire kloven 2. Bevatten fenestratie poriën: maken transport van wat grotere moleculen mogenlijk !!geen bloedcellen!! 3. Te vinden in gebieden waar meer uitwisseling plaatsvindt: dus in nieren en dunne darm, in exoriene en endocriene klieren Sinusoïdaal capilair/endotheel onderbroken lamina basalis, hoogste permeabliliteit 1. Grote intercellulaire kloven rode bloedcellen/plasma/proteïne kunnen hier gewoon uitlekken 2. Gevonden in (rode) beenmerg, milt en lever omdat ze een hoge permabiliteit hebben Venenbrengen bloed naar het hart toe 1. Laag weerstand systeem 2. Dunne tunica media 3. Grote lumen 4. Hebben grote bloedcapaciteit (bevatten 70% van ons bloed) 5. Hoe krijg je het bloed tegen zwaartekracht omhoog? (4 manieren) 1. Kleppen de tunica interna hebben kleine vouwingen (soort kleppen), waardoor hoet bloed niet meer omhoog kan. De kleppen gaan namelijk dicht als het bloed naar beneden wil. 2. Musculair melkern venen in de buurt van spieren. Deze spieren knijpen de venen als ze contracteren. Hierdoor duwen ze het bloed omhoog. 3. Respetoire pomp duwt bloed omhoog 4. Sympatische toonTuna camedia veno constrictie Regeling bloedstroom door bloedvat (wet van Ohm, weerstand, compleantie, wet van Poiseuille) Bloedstroom is het volume van bloed wat door een vat, orgaan stroomt Wet van Ohmtoegepast op bloedstroming door het vaatstelsel, verband druk, weerstand en bloedsomloop. - Q: bloedstroom - ∆P:drukverschil tussen begin en eind van een bloedvat - R: weerstand in een vat Hieruit blijkt dat de bloeddruk toeneemt als als de weerstand afneemt of als de druk toeneemt. Wet van weerstand - R: weerstand - L: lengte van het vat - η: viscositeit (stroperigheid) van het bloed - r: straal van het vat • je ziet dus dat de straal van het vat erg veel invloed heeft op de weerstand. Daarom zijn de volgende begrippen ook erg belangrijk: • vasoconstrictie vernauwen van bloedvat, hogere weerstand, hogere bloeddruk (BP) en bloedstroom neemt af. - Door contractie van de tunica media • vasodilatie verwijding van bloedvat, lagere weerstand, lagere bloeddruk (BP) en bloedstroom neemt toe - door verslapping van de tunica media Wet van Hagen poiseuille beschrijft hoe weerstand in een vat wordt beïnvloed door kenmerken van het vat zelf. Is een samenvoeginge van de wet van Ohm en de wet van weerstand. Compliantie van een vatrekbaarheid van een vat. (mogelijkheid om uit te rekken en weer in te krimpen). Tegenovergestelde van elasticiteit. • Venen hebben een hoge complianie: veel bloed opslaan en drukveranderingen opvangen zonder grote veranderingen in de bloedstroom. Dus vena cava kan heel goed uitrekken maar gaat niet snel terug. • ateriën hebben een lagere compliantie: stijver, kunnen minder uitzetten bij een verhoogde druk. Hierdoor kan bloed beter gereguleerd worden. De aorta zet ook mee uit maar gaat gelijk weer terug naar de oude vorm. Belangrijke begrippen - BP (bloeddruk in mm Hg) de kracht die door het bloed op de vaatwand wordt uitgeoefend. - CO (hartminuutvolume) volume bloed dat per minuut door de ventrikels wordt gepompt Berekening CO= slagvolume x hartslag - Hartslag (bpm) aantal slagen per minuut - Slagvolume volume bloed per hartslag - Pulsdruk verschil tussen systolische en diastolische druk - Autoregulatie - T=RxP wet van la place Regeling van de bloeddruk Neurale regulatie: via baroreceptoren en chemo receptoren • Baroreceptoren: drukgevoelige receptoren die de BP-daling detecteren en vasoconstrictie stimuleren • Chemoreceptoren: reageren op O₂, CO₂ en pH, verhogen de CO (hartminuutvolume) en vasoconstrictie bij lage O₂- of hoge CO₂-niveaus. Hormonale controle • Adrenaline verhoogt CO (hartminuutvolume) en veroorzaakt vasoconstrictie Invloed spanning cardiovasculair systeem (globaal) Tijdens inspanning zijn er meer voedingsstoffen en zuurstof nodig. Dit gebeurt door een aantal verschillende mechanismen: Verhoogde hartfrequentie en contractiekracht • Bmp (hartslag) versnelt bij inspanning waardoor de CO (cardiac output/hartminuurvolume) toeneemt. CO totale volumebloed dat het hart per minuut pompt (slagvolume x hartslag) • Sympatische zenuwstimulatie stimuleert het myocardium, waardoor de hartspiercellen harder en sneller samentrekken. Dit verhoogt de hartslag en de kracht waarmee het hart samentrekt. Wat het slagvolume en daarmee de CO verhoogt. Snellere bloedstroom en bloeddrukverhoging • Systolische druk stijgt om de verhoogde bloedstroom door de spieren te ondersteunen. • Vasodilatie van de vaten helpt bij de doorlating van bloed. Dit wordt geregeld door hormonale en neurale regulatie. Meer kransslagaderdoorbloeding De coronaire arteriën heeft ook een hogere bloedstroom bij inspanning. Het hart moet namelijk harder werken. Veranderde hartcyclus: snellere diastole en systole • De hartcyclus versnelt tijdens inspanning • Doordat de venen helpen met het versnellen van de bloedterugkeer in het hart (dmv spiercontracties in de benen) komt er voldoende bloed in de ventrikels bij de kortere vul fase van de ventrikels. Baroreceptoren en chemoreceptoren • Baroreceptoren in de bloedvaten reageren op de verhoogde bloeddruk en helpen de bloeddruk te reguleren door signalen naar het ZNS te sturen • Chemoreceptoren meten een daling in zuurstof (O₂) en een toename van koolstofdioxide (CO₂). Dan stimuleren ze vasoconstrictie en het hartminuutvolume om het zuurstoftekort op te lossen.