Verlichting van een Auto

Dubbele Functie van Autoverlichting

• Zien: Zelf beter kunnen zien tijdens het rijden.
• Gezien worden: Beter gezien worden door andere weggebruikers.

Soorten Lichten

1. Dimlichten:
   • Meestal gebruikt bij donker.
2. Grootlichten (Verstralers):
   • Voor extra zicht.
   • Niet te gebruiken bij voldoende verlichting, bij tegenliggers of dicht achter een andere auto.
3. Standlichten:
   • Minste lichtsterkte.
   • Voor en achter aanwezig (voor: witte/geel; achter: rood).
4. Mistlampen:
   • Voorste mistlampen zijn niet verplicht.
   • Achterste mistlampen zijn verplicht en worden gebruikt bij mist, sneeuw en hevige regen.

Gebruik van Lichten

• Dim- en Grootlichten:
  • Moeten aan bij donker, regen, mist, sneeuw of zicht minder dan 200 meter.
  • Grootlichten niet gebruiken bij:
    • Voldoende verlichte weg e
    • Tegenliggers verblinden
    • Dicht achter een andere auto
    • Naderen van spoorvoertuig of vaartuig
• Mistlichten:
  • Voorste mistlampen: bij mist, regen, sneeuw, eventueel zonder dimlichten.
  • Achterste mistlampen: bij zicht minder dan 100 meter (in België altijd bij hevige regen, in Nederland niet).
• Standlichten/Parkeerlichten:
  • Moeten branden bij slecht zicht, sneeuwval, regen, bij stilstand of parkeren op de rijbaan.
  • Buiten bebouwde kom vervangen door parkeerlicht wanneer evenwijdig met rijbaan.
• Waarschuwingslichten:
  • Gebruik bij defect voertuig, ongeval, file, of lading op de weg.
  • Schoolbussen gebruiken ze bij in- en uitstappen kinderen.

Speciale Situaties

• Dimlichten en Zonnebril: Dimlichten moeten aan en zonnebril afzetten bij donker.
• Noodsituatie: Auto op rechterrijstrook parkeren, sleutel laten zitten en via nooduitgang verlaten.