Transcript for:
Transport door het Celmembraan

Hoi, ik ben Danielle en welkom bij dit FLIT-college Transport door het celmembraan, om diffusie, osmose en actief transport. Voor transport over het celmembraan hebben we nodig een cel en zijn omgeving. Twee begrippen zijn hierbij de basis. Intracellulaire vloeistof, terwijl alle vloeistof binnen de cel, en extracellulaire vloeistof, alle vloeistof buiten de cel. De samenstelling van intracellulaire vloeistof wordt voor het grootste deel geregeld door de cel zelf. Dit wordt geregeld door passief en actief transport. Passief transport kost geen energie. En actief transport kost wel energie en verbruikt dus de benzine van het lichaam ATP. Passief transport kan door diffusie en osmose. Diffusie is het fenomeen dat stoffen zich verplaatsen van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie, langs een concentratiegradient. Hier zie je een glas limonade. De limonade zal niet op één plek blijven, maar zich verspreiden over het hele glas. Dit is diffusie. In het lichaam zien we dit ook, bijvoorbeeld de uitwisseling van gas in de longen, zuurstof gaat van de lucht naar de cel toe en CO2 precies andersom. Dan de andere variant, osmose. Een celmembraan kan je zien als een semipermeabele wand. Het celmembraan, ook wel plasmamembraan genoemd, bestaat uit fosfolipiden met een hydrofiele kop, oftewel wateraantrekkend, en een hydrofobische staart, waterafstotend. De staarten trekken naar elkaar toe en zo ontstaat een membraan van twee lagen dat voor sommige stoffen te passeren is, zoals water, zuurstof, CO2, en voor anderen juist niet, suiker, zout, eiwitten. Vandaar de benaming semipermeabel. Als we een bakje nemen met een semi-parmeabele wand en aan de ene kant een lage concentratie suiker doen en aan de andere kant een hoge, zal het water zich gaan herverdelen om de concentratie gelijk te maken. De suiker kan niet door de wand heen, dus zal het water zich gaan verplaatsen. In het lichaam gebeurt hetzelfde. Een goed voorbeeld hiervan is de plasmaosmolariteit, oftewel de zouthuishouding van het lichaam. In een normale situatie is er een evenwicht in de zoutconcentratie van het lichaam. Dit heet isotoon. Daarom zei je tijdens je stage en tijdens je werk later eigenlijk altijd een zoutinfus van na CL 0,9% aanhangen bij een patiënt. Omdat de concentratie zout in het infus gelijk is aan de concentratie zout in het lichaam. Zouden we nou een hypertonen zoutoplossing geven, dus met meer zout, via het infuus, dan zullen de cellen, bijvoorbeeld rode bloedcellen of hersencellen, krimpen, omdat het water naar de hoge concentratie zal gaan en dus naar extracellulair zal verplaatsen. En als we een hypotonen zoutoplossing geven, zullen die cellen juist opzwellen, omdat water van extracellulair naar intracellulair gaat. Je kan je voorstellen dat de patiënt hier erg ziek van kan zijn en hier zelfs aan kan overlijden. Dan hebben we nog het actief transport. Een voorbeeld zijn de transportkanalen. Deze zitten in het plasmamembraan om te fungeren als deur. Dan kunnen stoffen zowel naar binnen als naar buiten. Elke deurbeweging kost ATP. Het bekendste voorbeeld hiervan is de natrium-kaliumpomp, waarbij natrium naar buiten wordt gepompt en kalium naar binnen. Dan hebben we ook nog een vorm van actief transport dat bulktransport heet. Cellen van het afweersysteem komen wel eens lichaamsvreemde stoffen tegen, die te groot zijn om door de transportkanalen te gaan. Bijvoorbeeld een bacterie. Deze kunnen ze opeten en dit heet dan phagocytose. Binnen de cel wordt de bacterie onschadelijk gemaakt en vervolgens wordt wat er overgebleven is uitgepoekt. Dit heet exocytose. Samengevat hebben jullie vandaag geleerd over transport over het plasmamendraam, van intracellulair naar extracellulair. Dit kan passief door middel van diffusie en osmose, of door actief transport zoals de transportkanalen en bulktransport. Bedankt voor het kijken!